Over de wenselijkheid van een geschiedschrijver op het internet
Liesbeth Levy
In een door Stichting de Geuzen georganiseerde brainstormsessie is gediscussieerd over de wenselijkheid van een geschiedschrijver op het Internet. Het Internet is volgens velen een publieke vrijplaats omdat haar geheugen van iedereen is. Dat deze vrijheidsmedaille een keerzijde heeft, bleek uit een door Stichting de Geuzen gepresenteerde casus; de overvloed aan ongeïdentificeerde foto’s op het Internet, die al naar gelang de willekeur van de gebruiker kunnen verschijnen of verdwijnen. Een casus die op scherp werd gesteld naar aanleiding van de beeltenis van een door Israëlische soldaten vermoord Palestijns meisje wier beeltenis door verschillende belanghebbende geannexeerd werd. In feite verwerd de beeltenis van dit meisje hierdoor tot icoon. Het meisje werd als het ware losgemaakt van haar eigen verleden en daarmee dubbel vermoord.
Ook in een menselijk geheugen verschijnen en verdwijnen beelden, maar de beelden horen onvervreemdbaar bij de eigenaar van het geheugen. In een digitaal geheugen is dat anders waardoor beelden op zichzelf komen te staan en daarmee kunnen dienen als middel om te manipuleren. De vraag is daarom hoe, zonder het democratisch potentieel van internet tekort te doen, te voorkomen dat iemands beeltenis vogelvrij wordt? Een poging tot beantwoording van deze vraag vormt de inzet van dit korte essay.
Het georganiseerde geheugen versus het ongeorganiseerde geheugen
De casus van het Palestijnse meisje leert wat er gebeurt met beelden die in een ‘ongeorganiseerd geheugen’ terecht komen. Omdat ze van niemand zijn gaan ze zwerven en raken daarmee vervreemd van hun rechtmatige eigenaar. Dit heeft niet alleen consequenties voor de rechtmatige eigenaar van het beeld maar ook voor de gebruikers van dit geheugen. Doordat beelden zonder afzender worden bekeken is intersubjectiviteit en daarmee een dialoog onmogelijk. Dit ontbreken van dialoog is de reden voor het a-morele en a-politieke karakter van het ongeorganiseerde geheugen. Omdat het van iedereen en niemand is kan er geen verantwoordelijkheid voor de Ander worden genomen.
Omdat in het menselijk geheugen beeld en eigenaar wel met elkaar verbonden zijn biedt dit geheugen wel aanknopingspunten voor het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Een menselijk geheugen is immers een dynamisch open systeem. Herinneringen worden geactiveerd naar aanleiding van concrete actuele impulsen. Iedereen die zich iets herinnert vraagt zich daarom vaak af waarom herinner ik me dit nu? Waarom op dit moment? Niet voor niets zet een goedwerkend geheugen aan tot reflectie en zal iemand met een goed getraind geheugen altijd in staat zijn om verbindingen te leggen, te oordelen en zich daardoor kritisch verhouden tot de dagelijkse werkelijkheid.
In feite vormt het geheugen de basis voor ethische raakbaarheid, het vergroot immers de gevoeligheid voor het singuliere en het bijzondere en tegelijkertijd ligt het geheugen aan de basis van een vermogen om het particuliere met het algemene te verbinden.
Dit vermogen om het algemene vanuit het bijzondere op te sporen wordt door de achttiende-eeuwse filosoof Immanuel Kant geïdentificeerd als ‘reflexief oordeelsvermogen’. Het is een politiek vermogen volgens Kant vanwege de noodzaak die er is om de geldigheid van dit oordeel te funderen in de sensus communis; de vergelijking van het eigen oordeel met het collectieve oordeel van de mensheid.
In navolging van Kant spreekt de twintigste-eeuwse filosofe Hannah Arendt van een politiek vermogen. Volgens haar ontleent het reflexieve oordeel echter haar geldigheid niet aan het collectieve oordeel van de mensheid maar aan de vaardigheid om in het nemen van beslissingen en het maken van keuzen de visie van anderen mee te wegen. De voorwaarde voor het ontwikkelen van deze vaardigheid is de cultivering van een publiek domein dat zo het karakter krijgt van wat zij ‘het georganiseerde geheugen’ noemt. Een georganiseerd geheugen is iets anders dan ‘de geschiedenis’ begrepen als menselijk theater van oorzaak en gevolg. Een georganiseerd geheugen is dus niet een optelsom van individuele levens van burgers van waaruit een homogeen verhaal wordt gedestilleerd. Het georganiseerde geheugen biedt echter ruimte aan afzonderlijke biografieën; het ontrekt het menselijk spreken en handelen aan de vergankelijkheid, maar ook aan de wetmatigheden van economie en geschiedschrijving. Een georganiseerd geheugen vereist meer dan ruimte geven aan anderen. Het gaat er niet alleen om ‘de ander te leren begrijpen maar om een kritisch en vergelijkend oordeel te vellen.
Dat betekent in praktijk: waarnemen en onderscheiden en vervolgens dat onderscheid helder articuleren. Dat vraagt om burgers die in staat zijn hun ervaringen te verrijken met kennis en deze kennis kunnen benutten om hun eigen artistieke en morele oordeel verder te ontwikkelen. Het georganiseerde geheugen is daarmee een proces van individuele cultivering, van het voorstellingsvermogen, van de fantasie en de sensibiliteit.
Hannah Arendts georganiseerd geheugen is inspirerend als het gaat om de vraag hoe van een ongeorganiseerd digitaal geheugen een georganiseerd geheugen te maken. Het zou kunnen voorkomen dat de beeltenis van een persoon ontvreemd wordt, volgevrij verklaard, om te eindigen als inwisselbaar icoon voor martelaarschap.
De vraag is alleen hoe? Want impliceert het begrip organisatie niet dat er sprake is van een oproep tot regie en betekend dit nu juist niet het einde van het democratisch potentieel van internet? De huidige discussie over het nut van ‘burgerschapsjournalistiek’ illustreert dat als je van een digitaal terrein een georganiseerd geheugen maakt het democratisch potentieel van Internet juist wordt vergroot.
Media en burgerschap
De Volkskrant opende onlangs een weblogsite waar lezers in alle vrijheid hun schrijfsels kunnen publiceren. De redacteuren van de Volkskrant-blog schrijven over het bloggen als een vorm van ‘burgerschapsjournalistiek’. Deze term verwijst naar een vorm van directe democratie waarin in tegenstelling tot de representatieve democratie de burger direct invloed kan uitoefenen op publieke meningsvorming. Een ander mooi voorbeeld is het nieuwe format van Het Algemeen Dagblad waar op iedere pagina waar burgers hun hart kunnen luchten, zodat zij niet langer het lijdend voorwerp zijn van de media maar zelf het heft in handen nemen.
Het is echter de vraag of deze vorm van directe democratie nu zo gunstig is voor de vormgeving van een domein dat zonder democratie eigenlijk niet bestaat: het publieke domein. Het publieke domein dreigt een ongeorganiseerd geheugen te blijven wanneer het gewoon van iedereen is terwijl het ook weer van niemand is. De burger lijkt slechts vogelvrij verklaard te worden.
Niet voor niets wordt in een aan burgerschap gewijd rapport van de Wetenschappelijke Raad voor Regerinsgbeleid (1) de professionele journalist gezien als hoeder van wat wel de ‘civil society’, wordt genoemd; het domein van burgers; een middendomein tussen staat en markt, dat grenzen kan stellen aan zowel een opdringerige overheid, terwijl het tegelijkertijd een einde kan maken aan de atmosferische storingen van isolement en hebzucht die de markten omgeven.
De strekking van dit rapport is exemplarisch voor wat wel bekend staat als het sterke democratische perspectief, wat neerkomt op een pleidooi voor het creëren van publieke ruimten waarin oordeelskracht wordt gecultiveerd. Journalisten worden in dit rapport omschreven als intermediairs die niet alleen bemiddelen tussen burger en bestuur maar ook in staat zijn de complexiteit van een probleem te laten zien door verschillende gezichtspunten weer te geven (2). Journalisten vormen in deze beschrijving in feite de organisatoren van het publieke geheugen. Immers… pas als reflectie en interpretatie van de grond komen kan er echt sprake zijn van burgerschap dat wil zeggen van burgers die zich manifesteren als kritische oordeelaars van het politieke spektakel.
In dit pleidooi voor journalistieke bemiddeling wordt een kanttekening gemaakt bij het medium televisie omdat televisie een medium is waar publiek en bemiddelaar elkaar niet kennen. Er wordt in dit verband een vergelijking getrokken met de bard in de traditionele samenleving voor de uitvinding van het schrift. Zoals de bard de taak had om de gemeenschap van de eigen cultuur voor te houden en zich daarbij niet te veroorloven om de conflicten en waarden van de cultuur de verschillende mogelijkheden, de variatie uit zijn verhaal of episch gedicht weg te laten, zo heeft ook televisie een spiegelende functie. In tegenstelling tot de schriftcultuur die de heterogeniteit bevordert is de televisie gericht op het creëren of in stand houden van homogeniteit.
De kanttekening van de Wetenschappelijker Raad voor Het Regeringsbeleid geldt in feite ook voor het Internet alleen is er daar geen sprake van homogenisering maar van heterogeniteit. Maar net als in het geval van de televisie geldt dat als er geen band is tussen bemiddelaar en burger het medium geen bijdrage kan leveren aan het creëren van een publiek domein. Dit laatste impliceert dat als het Internet haar democratisch potentieel wil waarmaken zij wel degelijk een georganiseerd geheugen behoeft, hetgeen impliceert dat zij een bemiddelaar, of om in de terminologie van de Geuzen te blijven geschiedschrijvers nodig heeft. De vraag is alleen wat deze vacature nu precies inhoudt.
Een vacature met toekomst
Hannah Arendts karakterisering van het georganiseerd geheugen biedt een mooie omschrijving van de vacature geschiedschrijver op Internet. Het moet iemand zijn die ruimte biedt aan afzonderlijke biografieën en het menselijk spreken en handelen onttrekt aan de vergankelijkheid maar ook aan de wetmatigheid van economie en geschiedenis. De enige plek waar dat gebeurt, is in het menselijke geheugen en de enige publieke plaats waar dit afzonderlijke geheugen universeel wordt is in het publieke debat. Wil het Internet haar democratisch potentieel waarmaken dan zal ze dus serieus moeten nadenken over hoe dit publieke debat op internet te faciliteren.
De wijze waarop de joodse Talmud (commentaar op de teksten van het oude Testament) pagina is vormgegeven kan hierbij ter inspiratie bieden. Daar staat de primaire tekst in het midden omgeven door kritische commentaren, die na lezing weer onderwerp voor commentaar zijn. Wat voor de woorden geldt kan ook voor de beelden op gaan mits het tweede gebod er op wordt toegepast. Dat wil zeggen als het beeld niet als representatie van een abstract ideaal wordt afgebeeld maar als presentatie van de concrete aanwezigheid van de Ander.
Tijdens de workshop van de Geuzen zijn verschillende voorbeelden hiervan gepresenteerd. In alle gevallen probeerde de auteurs om de band tussen beeld en afzender en daarmee tussen het Ik en de Ander mogelijk te maken, zodat the face geen inter nodig heeft als voorvoegsel.
Wat bleek is dat zonder de bewogen blik van de enkeling die afweegt wat zichtbaar gemaakt zou moeten worden en daarmee het oordeel van anderen impliciet heeft meegewogen, die de onmiddelijkheid van de eigen smaak overstijgt ten gunste van de dialoog waarmee de oordelende mens zich op de wereld oriënteert, het internet wel een vrijplaats is maar geen publiek domein.
De transformatie van vrijplaats naar publiek domein is iets wat, daar waar het Internet betreft, nog in de kinderschoenen staat, zeker als men bedenkt dat er eerder sprake is van een tegenovergestelde tendens. Toch is er een noodzaak om hierin te investeren, nu deze vrijplaats lijkt te worden geannexeerd door markt en religieus fundamentalisten.
Kortom een vacature me toekomst!
(1) H.R van Gunsteren en P.den Hoed (red) Burgerschap in praktijken deel 2 Sdu uitgeverij 1992
(2) W.J. Witteveen De journalist als burger
Comments